Ik zie hem nog op me afkomen, daar in dat donkere, huiselijk aandoende kerkje. Een kleine, wat stevige man die met een verkreukelde zakdoek onder zijn bril door veegde: een bril met jampotglazen die door een felle lijn in tweeën waren gedeeld. Wat schutterig stond hij voor me. Ik was te jong om te beseffen dat deze man geëmotioneerd was.
In het gesprek dat volgde kwam ik te weten dat hij een muziekliefhebber pur sang was en een francofiel bovendien. Hij had intens genoten van mijn pianospel en het had hem diep geraakt, zoveel was duidelijk. Ik verstond hem maar net toen hij zachtjes zei: “ik ben de tekenaar van Sjors en Sjimmie.” Dat zei me niet zoveel; ik was nog in trance van het zojuist gegeven concert, maar wat bij mij bleef hangen was zijn verzekering dat hij nog nooit zulk mooi pianospel had gehoord.
Enkele maanden later ontving ik een brief. De envelop was geadresseerd in een zeer markant handschrift: een kunstenaarshandschrift. De punten boven de letters waren strepen, heel apart. De letters zelf waren ferm en zeer hoekig, en ze stonden ver uit elkaar. De schrijfstijl van de brief was ouderwets, net als de aanhef: “Zeer bewonderde pianiste.” Uit de brief vernam ik dat hij een tijdje ziek was geweest vanwege een staaroperatie. Inmiddels ging het weer goed. Hij kon zelfs weer muziekschrift lezen. Hij schreef deze brief om me te laten weten dat hij mijn prachtige pianospel nog steeds in zijn oren had. Dat hij het niet kon vergeten en dat hij me veel succes toewenste in mijn muzikale carrière. De brief was ondertekend met “Frans Piët”. Op dat moment besefte ik dat het de tekenaar van Sjors en Sjimmie was die mij deze brief had geschreven. Ik was er stil van. Brief en envelop – van een mooie dikke kwaliteit – heb ik opgeborgen in mijn brievendoos, met het voornemen deze voor altijd te bewaren.